Bijdrage leerkrachten zeer waardevol bij onderzoek naar de gedragsontwikkeling van kinderen
Een kind brengt veel tijd op school door. Daarom stuurt het Nederlands Tweelingen Register, na toestemming van de ouders, ook vragenlijsten naar de leerkrachten van meerlingen. Met informatie van ouders/verzorgers en leerkrachten ontstaat zo een breed beeld van de gedragsontwikkeling van een kind. Naast informatie over het gedrag verzamelen wij ook gegevens over de sociaal-emotionele ontwikkeling en schoolprestaties van kinderen. Bovendien vragen we leerkrachten om de ontwikkeling van broertjes en zusjes van meerlingen te beoordelen. Dit is belangrijk omdat er nog steeds vragen zijn over een mogelijk vertraagde ontwikkeling van meerlingen. Via deze pagina willen wij je informeren over enkele onderzoeken en resultaten die zijn verkregen met hulp van de leerkrachten. Het Nederlands Tweelingen Register hoopt in de toekomst nog meer gegevens te verzamelen van leerkrachten om steeds meer te weten te komen over de ontwikkeling van kinderen.
Tweelingen niet in dezelfde klas? Onzin!
Een terugkerende vraag voor ouders van meerlingen is of het voor de ontwikkeling van de kinderen beter is als ze op de basisschool in dezelfde klas of in aparte klassen zitten. Tinca Polderman en Marieke van Leeuwen hebben onderzocht of gedragsproblemen en de scores op de Cito-toets van tweelingen samen in de klas verschillen van die van tweelingen die gescheiden les krijgen. Op zeven- en twaalfjarige leeftijd blijken tweelingen die gescheiden les krijgen volgens leerkrachten iets meer gedragsproblemen te vertonen dan tweelingen die samen in een klas zitten. Dit verschil komt echter meestal door reeds bestaande gedragsproblemen en niet door het scheiden van de kinderen. Voor de scores op de Cito-toets blijkt het niet uit te maken uit of tweelingen wel of niet samen in de klas hebben gezeten. Het enige waar een effect van samen in de klas gevonden werd was pesten. Het bleek dat meisjestweelingen minder vaak gepest werden wanneer zij in dezelfde klas zaten dan wanneer ze niet bij elkaar zaten. Voor jongenstweelingen en tweelingen van verschillend geslacht werd dit verschil niet gezien. Tweelingen die samen in de klas zaten bleken niet vaker andere kinderen te pesten dan wanneer zij in verschillende klassen zaten. Of tweelingen samen in de klas kunnen of niet kan dus het beste door ouders en school in overleg bepaald worden.
Tweelingen en hun schoolprestaties
Eveline de Zeeuw onderzocht de invloed van een aantal risicofactoren van een tweelinggeboorte op schoolprestaties (bij de vakken rekenen, taal, lezen en gym). Daarnaast werd in het onderzoek gekeken of tweelingen hetzelfde scoorden op school als hun broers en zussen. De resultaten lieten zien dat hoe lager het geboortegewicht is, hoe slechter de beoordelingen op de verschillende inhoudelijke schoolvakken zijn. Hoe goed tweelingen waren in gym werd vooral beïnvloed door of er complicaties waren opgetreden na de geboorte en hoe lang ze in een couveuse hadden gelegen. Tweelingen bleken lagere cijfers te krijgen op de schoolvakken in vergelijking met hun oudere broers en zussen, maar niet in vergelijking met hun jongere broers en zussen. Dit betekent dat de geboortevolgorde in een gezin, niet de risicofactoren van de tweelinggeboorte (een deel van) het verschil in schoolprestaties lijkt te bepalen.
De feminisering van het basisonderwijs
In de media en politiek wordt vaak beweerd dat het toenemende aantal vrouwelijke leerkrachten op de basisschool een slechte invloed heeft op de schoolprestaties en het gedrag van leerlingen, met name bij jongens. Eveline de Zeeuw heeft in twee unieke groepen kinderen gekeken of er bewijs te vinden is voor deze bewering. Dit heeft ze gedaan door te kijken naar een groep eeneiige tweelingen waarvan het ene kind bij een meester en het andere kind bij een juf in de klas zat en naar een groep jongen-meisje tweelingen die allebei of bij een juf, of bij een meester in de klas zaten. Uit dit onderzoek is gebleken dat een leerkracht van hetzelfde geslacht geen invloed heeft op de schoolprestaties of de aanwezigheid van gedragsproblemen van jongens of meisjes.
ADHD en schoolprestaties
Kinderen die meer ADHD laten zien presteren over het algemeen slechter op school. Een belangrijke vraag is wat de oorzaak van deze samenhang tussen gedrag en schoolprestaties is. In een groep eeneiige tweelingen presteert het kind dat het meeste ADHD-gedrag vertoont slechter op school dan zijn of haar, genetisch identieke, tweelingbroer of -zus. Het negatieve effect van ADHD op schoolprestaties blijft dus bestaan wanneer gecorrigeerd wordt voor genetische aanleg. De negatieve samenhang tussen ADHD en schoolprestaties lijkt het gevolg van een causaal effect van ADHD op schoolprestaties. Wanneer een gedragsinterventie of het gebruik van medicijnen leidt tot een vermindering van ADHD, zal dit indirect ook de schoolprestaties verbeteren. Dit effect blijkt zelfs iets groter te zijn bij kinderen met overwegend aandachtsproblemen dan bij kinderen die vooral hyperactief gedrag vertonen.
Genetische invloeden van belang bij gedragsproblemen op school
Waarom vertoont het ene kind meer gedragsproblemen dan het andere kind? Onderzoek bij tweelingen geeft inzicht in de mate waarin gedrag wordt bepaald door erfelijke aanleg of door de omgeving. Eske Derks heeft onderzocht waar verschillen tussen kinderen in aandachtsproblemen op school vandaan komen. Uit de vele ingevulde vragenlijsten bleek dat verschillen in aandachtsproblemen voor een groot deel bepaald worden door genetische factoren. Soortgelijk onderzoek van Tinca Polderman heeft aangetoond dat ook verschillen in angstig, depressief of teruggetrokken gedrag en verschillen in opstandig, agressief of normafwijkend gedrag voor een aanzienlijk deel verklaard kunnen worden door genetische invloeden. Eveline de Zeeuw heeft de invloed van genetische aanleg onderzocht voor ADHD-gedrag op verschillende leeftijden. Het bleek dat de erfelijkheid groter was bij tweelingen die in dezelfde klas zitten in vergelijking met tweelingen die in verschillende klassen zitten. Dit laat zien dat verschillen in gedrag deels bepaald worden door verschillende klasomgevingen, leerkrachten en leeftijdsgenootjes.
Genetische aanleg meest bepalend voor verschil in schoolprestaties
Eveline de Zeeuw onderzocht de erfelijkheid van de resultaten van de Cito leerlingvolgsysteem (LVS) toetsen (groep 3 t/m 8) en van de Cito-eindtoets (groep 8). Uit haar onderzoek bleek dat genetische aanleg meer invloed heeft dan de omgeving op de resultaten voor rekenen, lezen, begrijpend lezen en spelling. Genetische aanleg bepaalde ook voor het overgrote deel de verschillen tussen kinderen op de Cito-eindscore. De relatieve bijdrage van de genen en de omgeving blijft nagenoeg gelijk gedurende de basisschoolperiode. Een uitzondering hierop is spelling, waar invloed van de erfelijkheid aan het begin van de basisschool een stuk lager is dan in hogere groepen. In sommige vakken halen jongens betere resultaten, terwijl meisjes het in andere vakken weer beter doen. Meisjes zijn beter in begrijpend lezen en jongens in rekenen. Op de Cito-eindtoets scoren jongens beter op de onderdelen rekenen, studievaardigheden en wereldoriëntatie, terwijl meisjes hoger scoren op het onderdeel taal. Ditzelfde patroon van verschillen tussen jongens en meisjes rapporteert het Cito op haar website. De relatieve invloed van de genen en de omgeving is hetzelfde voor jongens en meisjes en ook komen dezelfde genen tot expressie bij jongens en meisjes.
Narcose geen oorzaak van leerproblemen
Uit een onderzoek van Meike Bartels blijkt dat het ondergaan van een narcose op jonge leeftijd geen oorzaak is van eventuele latere leerproblemen. Kinderen die op jonge leeftijd onder narcose zijn geweest blijken wel lagere scores op de Cito-toets te hebben dan kinderen die nog nooit onder narcose zijn geweest. Echter eeneiige tweelingparen waarvan het ene kind wel en het andere niet onder narcose is geweest verschillen niet in hun scores op de Cito-toets. Hieruit blijkt dat het onder narcose zijn geweest niet de oorzaak is van de lagere scores en dat er andere factoren van invloed zijn op de schoolprestaties.
Borstvoeding of flesvoeding?
Meike Bartels heeft ook onderzocht of het krijgen van borstvoeding invloed heeft op schoolprestaties. Kinderen die borstvoeding hebben gehad scoren ongeveer een tot twee punten hoger op de Cito-toets dan fles gevoede kinderen. Ter vergelijking, kinderen van hoogopgeleide moeders scoren ongeveer zes tot zeven punten hoger op deze toets dan kinderen van laagopgeleide moeders. Daarnaast geven hoogopgeleide moeders vaker en langer borstvoeding. Hoewel het effect van borstvoeding ten opzichte van het effect van opleidingsniveau klein is, hebben kinderen van hoogopgeleide moeders die de borst krijgen wel een dubbel voordeel.